In de oefen opdracht staat de volgende oefening met antwoord:
1.(-2a^2)^3 = -8a^6
2.(-3a^3)^2 = 9a^9
3.(-5a^4)^4 = 625a^16
4.(-a^2 b^4)^5 = -a^10 b^20
5.(-2a^3b^5)^7 = -12a^21b^35
Wat is de logica van deze antwoorden? Juist omdat de getallen tussen haakjes staan zou dat toch betekenen dat de antwoorden positief worden( min min is plus)? Ik snap niet dat antwoord 1, 4 en 5 wel negatief worden en 2 en 3 niet.
En vraag 2 zou het antwoord toch 9 a^6 moeten zijn? want je doet 2*3=6 ?
positief of negatief getal bij machten
-
- Berichten: 10
- Lid geworden op: 26-10-2016 15:06